[:nl]Artikel 1798 B.W. voorziet in de mogelijkheid voor een onderaannemer om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de bouwheer van zijn hoofdaannemer, wanneer deze laatste in gebreke blijft zijn verplichtingen t.a.v. de onderaannemer na te komen. De aangesproken bouwheer kwam hierdoor vaak in een delicate positie terecht, als het ware tussen hamer en aambeeld, zeker in geval van betwisting tussen hoofdaannemer en onderaannemer over de schuldvordering waarvoor de rechtstreekse vordering werd uitgeoefend.
Het nieuwe artikel 1798 B.W. biedt hiervoor soelaas aan de bouwheer. In geval van betwisting van de schuldvordering tussen onderaannemer en hoofdaannemer kan de bouwheer aan zijn verplichtingen voldoen door van de eigen gelden die de bouwheer nog verschuldigd is aan de hoofdaannemer het gedeelte van de betwiste schuldvordering van de onderaannemer te consigneren bij de Deposito- en Consignatiekas of het bedrag te storten op een gezamenlijke rekening op naam van hoofd- en onderaannemer.
Het wetsartikel werd al toegepast in een recent vonnis van 21 februari 2018 van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt. Hans Van Gompel en Elise Strauven schreven hieronder een noot, die werd gepubliceerd in Limburgs Rechtsleven.
U vindt hierbij het gepubliceerde vonnis met noot en hierbij de PDF-versie van de noot.
H. Van Gompel en E. Strauven: “Het nieuwe artikel 1798, derde lid BW: mogelijkheid voor de bouwheer tot consignatie van de betwiste schuldvordering van de onderaannemer op de hoofdaannemer”, noot onder Kh. Antwerpen (afdeling Hasselt), 21 februari 2018, Limb. Rechtsl. 2019, 44-52[:]