[:nl]In het nieuwe WVV zal het onderscheid tussen een vennootschap en een vereniging niet langer worden gemaakt op basis van het winstoogmerk. In de toekomst zal de onderscheidende toets bestaan in de al dan niet toelaatbare uitkering van een vermogensvoordeel aan de deelnemers van de rechtspersoon. Anders dan vennootschappen, mogen verenigingen geen vermogensvoordelen uitkeren aan hun deelnemers. Verenigingen zullen voortaan wel onbeperkt economische activiteiten van commerciële aard kunnen en mogen nastreven, indien hierdoor gerealiseerde vermogensvoordelen bestemd worden voor het belangeloze doel.
De klassieke breuklijn
In het huidige rechtspersonenrecht is het winstoogmerk het onderscheidende criterium tussen vennootschappen en verenigingen. Het winstoogmerk beoogt aan de deelnemers van de rechtspersoon een rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel te bezorgen (zie onze recente bijdrage over de wettelijke specialiteit – klik hier).
Vennootschappen moeten een winstoogmerk hebben. Verenigingen mogen geen winstoogmerk hebben. In de praktijk mogen verenigingen enkel economische activiteiten voeren indien deze van bijkomstige aard zijn. Denk bijvoorbeeld aan een wafelverkoop door een vzw voor de financiering van haar werkzaamheden.
Het nieuwe onderscheidingscriterium: de wijze van uitkering van een vermogensvoordeel
Het nieuwe WVV heft het winstoogmerk op en introduceert de notie “vermogensvoordeel”.
Een vennootschap “heeft tot doel aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen” (art. 1:1 huidig ontwerp WVV). Een vereniging mag noch “rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen […] behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig” (art. 1:2 huidig ontwerp WVV).
Het nieuwe onderscheidingscriterium is dus de al dan niet toelaatbare uitkering van een vermogensvoordeel. In de vennootschappen blijft deze uitkering (aan de vennoten) essentieel. In een vereniging kan dit vermogensvoordeel enkel worden uitgekeerd aan het statutair belangeloos doel. Het verbod tot uitkering van een vermogensvoordeel treft ook onrechtstreekse uitkeringen, m.n. “elke verrichting waardoor de activa van een vereniging of stichting dalen of haar passiva stijgen en waarvoor zij hetzij geen tegenprestatie ontvangt, hetzij een tegenprestatie die kennelijk te laag is in verhouding tot de waarde van haar prestatie” (art. 1:4, eerste lid huidig ontwerp WVV).
Gevolg: einde discussie over de toelaatbaarheid van economische activiteiten door verenigingen
In de toekomst zullen verenigingen onbeperkt economische activiteiten van commerciële aard kunnen nastreven, zolang gerealiseerde vermogensvoordelen maar gaan naar het goede (‘belangeloze’) doel.
Deze wijziging in het vennootschapsrecht kadert ook in het “verruimd” ondernemingsbegrip dat recentelijk werd gewijzigd in het Wetboek Economisch Recht (WER) en dat alle rechtspersonen (dus ook verenigingen !) als ondernemingen beschouwt (art. I.1.1° (b) WER). Door deze verruiming kunnen ook verenigingen thans failliet verklaard worden en zullen zij, net als vennootschappen, per 1 november 2018 onder de bevoegdheid van de (nieuwe) ondernemingsrechtbank vallen.
Hans VAN GOMPEL Melike ORHAY
* Binnen afzienbare tijd zal het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) zijn intrede maken in het Belgische recht. Via periodieke bijdrages (minstens maandelijks) zullen Hans Van Gompel en Melike Orhay u wegwijs maken in de belangrijkste wijzigingen en vernieuwingen.[:]